2023120162 Jan Terlouw Verhalenprijs

Winnende teksten Jan Terlauw Verhalenprijs

Fotocredits: Jonathan Widdershoven

Op zaterdag 16 september vond de prijsuitreiking plaats van de Jan Terlouw Verhalenprijs, een gezamenlijk initiatief van Nationaal Programma Heerlen Noord en SCHUNCK. Deze wedstrijd stimuleert leerlingen niet alleen om meer te lezen, maar ook om hun creativiteit in het schrijven te ontwikkelen. 

De wedstrijd is opgedeeld in drie categorieën: groep 7 & 8 van het basisonderwijs, leerjaar 1 & 2 van het VMBO en  leerjaar 1 & 2 van HAVO/VWO. In totaal deden er maar liefst 107 Heerlense klassen van primair en voortgezet onderwijs mee, met in totaal bijna 2800(!) scholieren. De jongeren schreven een tekst met als thema ‘bij mij thuis’

Jan Terlouw (92, schrijver) was persoonlijk aanwezig om de prijzen uit te reiken aan de jonge schrijftalenten.  Alle genomineerden krijgen een oorkonde en een boek. Voor de winnaars is er een beeldje en een snuffelstage bij de krant De Limburger. 

2023120163 Jan Terlauw Verhalenprijs.jpg

Fotocredits: Jonathan Widdershoven

Zweden, geschreven door Amy Verjans van Basisschool Tarcisius groep 7a


Familie Gaai gaat op vakantie. Waar naartoe vraag je? Naar Zweden. Iedereen in het knusse gezinnetje kijkt er al maanden naar uit. Behalve Anke. Ze wil wel op vakantie, maar in Zweden is het zo koud. ‘Waarom gaan we niet gewoon op vakantie naar Frankrijk of zo?’ Had ze al wel eens gevraagd aan haar kat Soesje. Anke had Soesje gevonden toen ze nog maar een kitten was. De moeder had haar verlaten omdat Soesje het zwakst was en als Anke haar twee of drie dagen later had gevonden, was Soesje er nu niet meer. Elke keer als Anke het woord ‘Zweden’ hoort gaat ze op de bank zitten mokken en kun je de rest van de dag niet meer met haar praten zonder dat ze een woedeaanval krijgt. Plotseling hoort ze een vrolijke stem uit de woonkamer roepen: ‘Wat heb ik net een goed idee gekregen!’ Het is meneer Gaai, hij zit in de woonkamer voor de tv en dan komen de beste ideeën naar boven. Tenminste, dat is wat hij altijd zegt. ‘Wat als we een week eerder op vakantie gaan!,’ schreeuwt hij richting de keuken, waar mevrouw Gaai vrolijk staat te neuriën. ‘Lieverd! „Wat een fantastisch idee!’ Daar had Anke al helemaal geen zin in. Sinds ze die reis naar Zweden hebben geboekt zijn ze super gelukkig, alsof ze de loterij hebben gewonnen of zo. Haar broertje en ouders zijn er al maanden over bezig. Ook houden ze van nieuwe dingen ontdekken en doen, terwijl Anke houdt van altijd hetzelfde. Soms voelt ze zich het zwarte schaap van de familie, maar als Soesje dan bij haar op schoot komt liggen en begint te spinnen, is het net alsof Soesje haar dan troost. De dagen daarna waren om van te genieten. De zon scheen door de blaadjes van de in bloei staande bomen. Helaas zou de familie Gaai daar over een paar dagen aan ontsnappen en in de koude lucht van Zweden stappen.

De komende weken vlogen vliegensvlug voorbij en de familie Gaai begint in te pakken voor hun tripje naar het noorden. Van eten tot ondergoed, ze nemen alles mee. Daarna stappen ze in hun auto, die uitpuilt van alle spullen die ze erin gepropt hebben en scheurden weg met een hard aanstaande radio en een vals zingende vader. Daar zitten ze dan. Opgesloten in een autootje voor zes uur. En dat drie dagen lang. Ze reden op een hobbelig weggetje waarvan Anke niet heel goed weet of het wel de goede en veiligste weg is naar de boot die ze nemen om van Duitsland naar Zweden te vertrekken. Een grote bult in de weg en een harde ‘BONK’ en de auto rijd verder. Alles wordt zwart om Anke heen. Eerst denkt ze dat ze door een bijzonder lange tunnel rijden, maar dan dringt het tot haar door: dit hoort niet. Om haar heen verschijnen allemaal bomen. Grote, lange dennenbomen zijn het. ‘Aha, Anke Gaai, is het niet?’, zei een stem die schrapend klinkt. ‘Ja, dus?’ ‘Volgens mij heb jij geen flauw idee hoe lang ik al naar jou op zoek ben.’ Hij grijnst met zijn vergeelde tanden. Anke slikt. Plotseling groeien zijn schouders, maar niet alleen dat. Hij wordt dikker en dikker. En dan krimpt hij, de huid die zichtbaar is wordt zwart en hij verandert in een grote, forse zwarte kat met groene ogen. De kat huppelt vrolijk naar haar toe en Anke streelt hem voorzichtig over zijn stroeve, maar glinsterende vacht. De kat begon te spinnen en liep voor haar uit, verder het bos in. ‘Waar ga je heen?”, vraagt Anke een beetje bezorgd. Snel rende ze er achter aan. Toen ze het beestje weer had ingehaald draait ze zich naar de kat toe en liep achteruit verder. Plotseling botst ze ergens tegenaan. Ze draait zich om en kijkt voorzichtig achteruit. Daar staat een reusachtige, gigantische beer. Haar ogen worden groot en ze rent struikelend, vallend en gillend weg.

Anke wordt wakker. Vlug kijkt ze om zich heen: ze zit in de auto, maar verder zit er niemand in. Ze kijkt naar buiten en stapt uit. Voor haar staat een huisje en er komt een heerlijke geur naar buiten via de open ramen. Ze klopt op de deur. die gaat open en er staat een vrouw met een vriendelijk gezicht in de deuropening. Het is haar moeder. ‘Hoi schatje, hoe vind je het huisje! Heb je lekker geslapen? Ik ben taart aan het bakken, kom binnen!’ Anke glimlacht. Eigenlijk is het niet eens zo koud. En een taartje op zijn tijd is ook niet slecht, toch?

De Wolf en kleine Sarah, geschreven door Sarah Oros van het Broeklandcollege klas 1A VMBO


In een koude dag van herfst. Kleine Sarah liep met haar broers door het bos heen. Op een moment Kleine Sarah had gevallen had pijn bij haar knie. Haar broers keken naar haar, en begonnen te lachen. ‘Waarom huil je Sarah?’ Vroeg een van haar broers. ‘Het doet pijn!’ Zei kleine Sarah. Maar jammer genoeg hadden haar broers haar niet geloofd en liepen terug naar huis. ‘Laat haar maar ze komt wel, ze heeft niks.’ Zei de andere broer van kleine Sarah.

En kleine Sarah bleef alleen in het bos. Tiep tiep tiep. Kwam het geluid van ergens. Maar kleine Sarah hoorde het niet want ze was heel hard aan het huilen. Maar op een moment, voelde ze iets op haar been. Wanneer ze keek zag ze iets klein maar echt klein met grote blauwe ogen welke keek naar haar op dat moment had ze direct vergeten dat ze pijn had. Het was een klein schattige puppy. Wat zij al sinds ze een baby had gewenst. Ze keek lings en rechts en zag dat die puppy van niemand was. Ze had hem snel om haar handjes gelegd en rende snel weer naar huis. Kleine Sarah was zo blij dat ze nu een schattige puppy had.

Ze had het gelaten zien aan haar ouders. En vroeg als zij hem mocht houden. ‘Als die van niemand is’ Zei haar ouders. ‘Dan mag je hem houden.’ Een tijdje ging voorbij en niemand kwam. Dus die puppy werd alleen maar voor kleine Sarah. Kleine Sarah had hem ook een naam gegeven: Jackie.

Kleine Sarah moest naar school toe voor haar eerste dag. Ze was erg bang en wilde niet alleen. Dus kleine Sarah dacht ik neem mijn kleine schattige puppy Jackie mee. Ze legde Jackie in haar tas. Ze had het tegen niemand verteld en ging naar school. Kleine Sarah was slim en liet haar tas steeds naast haar. In de pauze wou ze vriendinnen met iemand zijn. Maar helaas niemand wou haar vriendin zijn. Maar dat maakte voor haar niet uit en ging stiekem met haar lief puppy spelen op een plek waar niemand haar zag. Daar gaf ze ook Jackie wat van haar eten. Dat deed kleine Sarah elke keer en niemand wist waar ze was in de pauze.

Kleine Sarah groeide en Jackie groeide ook, hij was wel zo groot als een kussen. Kleine Sarah en Jackie gingen naar het bos waar ze hebben elkaar voor het eerst gezien. Ze gingen daar spelen. Jackie hield veel van stokken dus haar favoriete spel was pak de stok. Kleine Sarah gooide de stok vaak overal. Maar een keer wanneer ze haar stok gooide duurde het wat langer. Kleine Sarah zag dat Jackie komt met zijn pootje omhoog. Het leek dat Jackie zich heeft pijn gedaan. Wanneer Kleine Sarah dat zag zei ze tegen Jackie om daar even te blijven. In een minuut kwam ze terug met verband om zijn pootje te helpen. Heel erg lief was dat.

Kleine Sarah was weer opgegroeid en ook Jackie. Kleine Sarah merkte dat Jackie groter wordt dan een normale hond. Ze vond dat geen probleem. Maar op een dag wanneer Kleine Sarah met Jackie terug naar huis gingen stopte een boze buurman haar en zei dat dat geen hond is, maar een wolf. En dat zij hem onmiddellijk vrijlaat, want het illegaal is. Kleine Sarah dacht er dagen over. En ze had een beslissing genomen, hij zou hem vrijlaten maar zij wilt Jackie elke dag wel eens zien. Ze had Jackie meegenomen naar het bos en zei dat zij hem loslaat, maar alleen wanneer de zon naar onder gaat kom dan hier. En dat zij dan hier is. Jackie liep de bos in. Hij keek weer terug en keerde terug het bos in. Elke dag kwamen ze daar op die plek en Jackie was daar ook.

Nu kleine Sarah is groot, ze heeft haar eigen familie. Jackie ook. Maar soms ontmoeten ze elkaar in het bos. Jackie zit nog steeds vaak op haar schoot en de kleine wolven en de kinderen spelen samen. Soms liefde is zo groot dat niemand er door kan gaan. Het mooiste van dit leven is dat je de beste herinneringen maakt en dat is belangrijk.

Kon ik maar vrij zijn, geschreven door Emma Vijgen van het Bernardinuscollege havo-vwo


Daar zit ik. Naar buiten te staren. Naar de bomen die waaien in de wind en de vogeltjes die vrij rondvlogen. En ik? Ik zit hier op mijn bed. Naast mijn raam met tralies. Zodat ik niet kan ontsnappen. Ik schrijf in mijn dagboek. Allemaal verhalen van hoe vreselijk het hier is. Ik zit in een weeshuis. Het weeshuis is mijn thuis. Mijn moeder had een ongeluk en mijn vader was verslaafd aan alcohol en kon niet meer voor me zorgen. Daarom ben ik hier. In deze verschrikkelijke hel. Altijd maar klusjes doen en gestraft worden.

“Amber!” Hoor ik onder. Mevrouw Porter riep me van onder. Dat is de baas hier. Die ons altijd klusjes laat doen. Ik had zeker weer eens iets verkeerd gedaan. Ik deed mijn dagboek in mijn tas. Die tas en het dagboek nam ik altijd overal mee naartoe. Die tas was van mijn moeder. Het betekende veel voor me, want het was het enige wat ik nog van haar had. Ik liep naar beneden. Daar stonden Edit en Larissa. De pestkoppen. Ik ben 13. Ik ben de jongste hier en dus het doelwit. “Jij hebt niet afgewassen!” Riep mevrouw Porter. “Dat heb ik wel gedaan!” Riep ik. Iedereen weet hier wat het betekend als je dat niet doet. Je word gestraft. Met takken word je op je handen geslagen. Larissa fluisterde iets met Edit en toen ging Edit naar buiten. Larissa hield een leeg blik tomaten puree vast en gooide het uit het raam. “Larissa gooide net een leeg blik tomaten puree uit het raam! Ze heeft de borden weer vies gemaakt! En kijk, de borden zijn vies met tomaten puree!” Riep ik. “Dan gaan wij nu naar buiten en als dat niet waar is heb jij een groot probleem!” Riep mevrouw Porter. Larissa keek heel onschuldig. Raar, want ze had net wel de oorzaak van de vieze borden in haar handen.

Mevrouw Porter liep voorop. Met haar tazer bij de hand. Die had ze altijd bij zich. Ik had mijn tas en dagboek en zij had haar tazer. Haar kat Snoezie liep bij haar. Dat irritante beest had echt iets tegen mij. Altijd viel Snoezie me aan en ze snauwde altijd naar me. Maar we kwamen nu buiten. Normaal mochten we echt nooit naar buiten. Alleen op het plein. Dat is omringt met mega hekken. Het is onmogelijk om daar overheen te komen. Maar nu waren we dus echt buiten. Ik voelde het hoge natte gras aan mijn enkels. Mevrouw Porter hield mij en Larissa de hele tijd in de gaten. Om te kijken of we niet zouden ontsnappen. Ik had vaak plannen gemaakt om hier weg te komen, maar die mislukte. Ik probeerde ook te ontsnappen door het raam. Daarom hangen er nu tralies voor. We waren bij het keukenraam. Edit kwam ineens achter mij tevoorschijn. “Nou waar wacht je op?! Zoek dat blik!” Riep mevrouw Porter. Ik zocht in het hoge gras. Het krioelde er van de beestjes, maar er was geen blikje tomatenpuree. Ik stond op. “We hebben niet de hele dag de tijd! Zoek!” Riep mevrouw Porter. Ik zocht nu aan de andere kant, maar nog steeds geen blikje. Ze gooide het uit het raam. Ik had het zelf gezien, maar hier lag geen blikje. “Wat heb je in jouw tas?” Vroeg Edit. “Hoezo moet jij dat weten? Dat zijn mijn zaken oké.” Zei ik. Larissa hield me vast en Edit grabbelde in mijn tas. “Nee stop niet doen!” Edit haalde er een blikje uit. Een blikje waar tomatenpuree in zat. Die vuile trut had net dat blikje in mijn tas geduwd! “Nee dat kan niet!” “Larissa en Edit! Wegwezen!” Riep mevrouw Porter. Ze hield het blikje voor mijn neus. “En hoe verklaar jij dit?! Eten stelen uit de opbergkast?! Dat word de zweep! En ook nog niet afwassen?! Dan doen we er ook nog de takken bij!” Riep mevrouw Porter. “Mevrouw! Ik heb afgewassen! Waarom zou ik die borden weer vies maken?!” Riep ik, maar ze trok me mee en negeerde me.

Ze trok me naar binnen, naar de kamer onder het trappenhuis. DE kamer. De kamer van pijn en geschreeuw. De kamer waar iedereen gemarteld werd. Ze duwde me op een stoel en bond mijn handen vast. Ze ging naar de gereedschapsmuur en pakte de zweep en de takken. Ze kwam terug. “Eerst doen we maar de zweep! Dan heb je het ergste gehad!” Riep ze. Ze sloeg op mijn buik. “Au! Stop! Ik smeek u!” Riep ik. Ze had mijn handen vast gebonden. Met touw. Ik rukte er aan. Ze sloeg me weer. Ik kon niet meer. Het deed zo veel pijn. En toen, rukte ik mijn handen los. Los uit het touw. Vroeger, voordat mijn vader verslaafd raakte aan alcohol, had hij me karate geleerd. Ik schuifelde naar de gereedschapsmuur en ontweek alle zweepslagen van mevrouw Porter. Ik pakte de takken. Ik sloeg met de takken tegen de zweep en de zweep vloog uit haar handen. Ik pakte de zweep en sloeg in haar gezicht. Ze viel neer. Ik dacht dat ze dood was of zo. Ik rende zo hard mogelijk weg, maar ik had een grote snee in mijn zij. Ik keek achter me. Mevrouw Porter stond op en greep naar iets. Ik keek vooruit en ramde aan de voordeur, maar die was dicht. Het kattenluikje! Mijn enige hoop. Ik was heel mager, want we kregen hier bijna nooit goed te eten. Ik paste door het kattenluikje, maar de kat kwam er net door. Mevrouw Porter stond voor me. Met de taser in haar hand en een grote snee op haar voorhoofd. “Hier komt een pijnlijke straf voor jou! Stom kind!” Ze schoot, maar ik ontweek. “miau-w-w-w!” Klonk ineens. Ik keek achter me. Daar lag een kat te schokken en daarna lag het beest stil op de grond. “Snoezie!” Riep mevrouw Porter. Ik greep mijn kans. “Da’s pech Snoezie weg!” Zei ik. Ik heb dat beest nooit gemogen. Ik ontsnapte snel via het kattenluikje.

Ik rende zo hard weg als ik kon. Ik rende door het weiland naar het bos. In het bos klom ik in een boom en ging op een tak zitten. Het is gelukt. Ik was onsnapt. Ik was eindelijk weg van die hel. Weg van mevrouw Porter! De snee in mijn zij prikte alsof er duizenden naalden in mijn lijf werden geduwd. Maar dat boeide me niet, want ik was vrij. Eindelijk vrij.

Toen hoorde ik een moter. Een die heel bekend klonk. Het klonk als-als….. De golfcar van mevrouw Porter! En daar, daar kwam mevrouw Porter al aanrijden. Ze stopte en stapte uit het autootje. “Ik weet dat je hier zit! Kom maar tevoorschijn! Jij zal boeten!” Riep ze. Ze doorzocht alle bomen. Ik probeerde me te verstoppen achter een tak met bladeren. Ik voelde mijn hart bonken in mijn keel. Ik wou niet weer terug. Alles beter dan daar. Toen keek ze naar de boom waar ik in zat. Ze richtte haar tazer op mij. “Jij komt hier niet zo snel mee weg!” Riep ze. “Nee alstublieft! Ik kom zelf wel mee!” Maar het was al te laat. Ik voelde een pijnlijke steek over mijn hele lichaam. Ik viel uit de boom en daarna was alles zwart.

Ik werd wakker. In mijn eigen bed. Ik draaide me om, maar de snee in mijn zij deed zo veel pijn. Mevrouw Porter kwam binnen gestormd. “Vrijdag komt een nieuw meisje! En je weet wat dat betekend!” Zei ze. Als er een nieuw meisje in het weeshuis kwam, dan kreeg het irritantste meisje de doodstraf. Het meisje word dan tot een pijnlijke dood gebracht. We zitten hier met 5 meisjes. Waarom hadden hun dit niet gewoon gedaan? Ik had haar kat vermoord…. Ik zou die straf 100% krijgen. Mevrouw Porter liep weg met een gemeen lachje. Het was vandaag dinsdag. Ik kon het niet geloven. Deze week vrijdag, zou ik doodgaan. Ik maak nooit meer een zaterdag en zondag mee. Ik ben nooit buiten het weeshuis gekomen. Ik wou nog zo veel van de wereld zien. Maar mijn leven is vrijdag voorbij.

Ik had zo veel straffen gekregen voor de dingen die ik heb gedaan. Wanneer het mevrouw Porter uitkwam, mocht ik naar buiten, vandaag moest ik de hele dag op mijn kamer zitten en elke dag afwassen, poetsen en de was doen. Ik mocht vandaag niet eten. Morgen wel weer.

Ik moest nu de afwas doen. Ik liep naar beneden. Ik hoorde de regen op het dak tikken. Vandaag was er een heftige storm buiten. Ik liep naar de poetskast en pakte een spons en liep naar de wasbak. Ik pakte de borden en waste ze een voor een af. Edit en Larissa kwamen kijken. “Ga weg, ik heb geen zin in jullie gezeik.” Zei ik. “Amber, we vinden het erg dapper wat je hebt gedaan. We vinden de straffen heel onterecht.” Zei Edit. “Het zal wel. Laat mij dit doen en ga gewoon weg.” Zei ik. “We komen je helpen.” Zei Larissa. Ik keek om. “Waarom zouden jullie mij willen helpen? Ga weg, dan help je me al genoeg.” “Je snapt het niet. We vinden wat je hebt gedaan bij mevrouw Porter echt goed. Wij zouden dat nooit durven.” Zei Larissa. “Vind je dat echt?” Vroeg ik. Misschien zou ik toch nog vriendinnen maken hier. “Als jullie willen kunnen jullie deze borden afwassen. Dan kan ik alvast de tafel opruimen.” Zei ik. “Oké is goed.” Zei Edit. Ik vond het wel raar dat ze ineens zo aardig waren. Ze mogen mij niet. Maar ik ben blij met hun hulp. Die kan ik goed gebruiken.

Ik hoorde een bord vallen. Ik keek om. “Oeps!” Zei Larissa. Edit liet er ook een vallen. “Oeps!” Zei ze. We hoorden mevrouw Porter al aankomen. “Wat gebeurd hier?!” Hoorden we haar roepen. Edit en Larissa maakten dat ze weg kwamen. Ik pakte een blik en veger en probeerde de scherven op tijd op te ruimen, maar het was al te laat. “En wat heeft dit te betekenen?! Vind je dat normaal, borden op de grond gooien?!” Ze sloeg me in mijn gezicht. “Ga jij maar even buiten afkoelen!” Riep ze. Ik liep naar buiten. Het regende heel erg hard. Ik stond daar. In de regen. Ik wou gewoon nog wat leuks maken van mijn leven. Waarom ik? Altijd ik.

Het werd al donker. Ik stond tegen de muur aan. Ik zag ineens een schim op me af komen. Het was een koetje. Hij kwam voor het hek staan. Ik aaide hem. Ik heb nog nooit een koe gezien in het echt. Hij was zo zacht, maar klets nat. Hij zag er heel sneu uit, zo in de regen. Zijn lichaam zat vol met kleine lieve krulletjes. Hij zag er zo schattig uit! “Jij hebt meer geluk als ik, jij bent vrij.” Zei ik terwijl ik hem over zijn zachte snoet aaide. “Moe!” Zei de koe. “Met wie praat jij?!” Riep mevrouw Porter van binnen. Ze keek om het hoekje. “Een koe?! Hoe komt die hier?!” Riep ze. “Rot op vies beest!” Riep ze. Ik bleef de koe aaien en negeerde haar. “Luister niet naar haar. Zo doet ze ook altijd tegen mij.” Fluisterde ik tegen de koe. Ik heb altijd al van dieren gehouden. Ze luisteren naar je, zonder dat ze een mening hebben over wat je zegt. “Niet op mijn terrein komen vies beest!” Riep ze. Ze pakte haar tazer. “Vandaag is zeker niet je geluksdag!” Riep ze. Ze schoot. “Nee! Niet doen! Hij heeft toch niks gedaan!” Riep ik. Ze schoot. Mevrouw Porter lachte gemeen en ging naar binnen. De koe lag op de grond. Een koe is sterk genoeg om een schot van de tazer te overleven. Ik heb het ook overleeft. Alleen die haarbal niet, maar dat is ook een klein beest.

Ik aaide de koe. Hij werd langzaam weer wakker. “Ik heb het ook meegemaakt.” Zei ik. “Ze schoot op mij. Ik had haar geslagen en wilde ontsnappen. Ik verstopte me, maar ze vond me.” De koe leek me te verstaan. “Moe!” Zei hij weer. Tegen die koe praten deed me echt goed. Eindelijk weer eens iemand met wie ik kon praten. Mijn dagboek is geen levend iets, maar die koe wel. Ik kon al mijn problemen met hem delen en hij luisterde er naar. Toen kwam mevrouw Porter weer en trok me naar binnen. Ik mocht niks eten, dus ik ging maar slapen. En tegen die koe praten, mocht ik ook niet meer.

Ik kon die nacht echt niet slapen. De storm van gister was nog niet voorbij. Het regende pijpenstelen en ik sliep op de zolderkamer. Ik dacht aan vrijdag. Morgen was het al woensdag. Ik dacht ook aan de koe. Hij zag er sneu uit. Misschien was hij ook wel zijn ouders verloren, tijdens de storm van vandaag of zo. Het lijkt me zo cool om gewoon vrij te zijn. Vrij van het weeshuis en vrij van mevrouw Porter en dat je overal heen kunt. Waar je maar heen wil. Ik begon te huilen. Ik wilde nog zo veel doen, maar dat kan allemaal niet meer. Ik zit hier. In het weeshuis. De enige vriendin die ik had, was net als ik. Ze deed er alles aan om te kunnen ontsnappen. Zij werd vermoord. Door mevrouw Porter. Door hetzelfde als wat ik vrijdag moet doorstaan. De volgende ochtend kon ik echt niet meer. Ik was uitgehongerd. Ik kreeg een stukje oud stokbrood en bedorven melk. Ik moest de melk opdrinken. “Als je het weggooid is het verspilling, maar als ik het aan jou geef, eigenlijk ook. Wees blij dat je iets krijgt. Vies mormel.” Zei Mevrouw Porter. Ik was zo dankbaar voor het brood. Eindelijk weer eten. Ik at het in een record tijd op. Na het eten moest ik afwassen. Dat was zo gepiept. Daarna de was. Edit en Larissa hadden een kledingstuk in modderplassen gelegd en ingesmeerd met tomatensaus. En tomatensaus gaat niet uit kleren. Ik probeerde het schoon te maken, maar het lukte niet. Mevrouw Porter kwam kijken. Ze dacht dat ik niet genoeg mijn best deed. “Ik schrob zo hard als ik kan! Het is tomatensaus, dat gaat niet uit kleren! Ben je dom of zo?!” Riep ik. Het floepte zomaar uit mijn mond, want ik was zo geïrriteerd. Mevrouw Porter schold me uit en daarna moest ik weer buiten ‘afkoelen’.

Ik ging zitten op het trapje dat buiten in de openlucht gevangenis stond. Ik werd kletsnat van alle regen die op me viel. Ik begon weer te huilen. Ik wou naar binnen. Ik had zo graag gewild, dat ik nu ouders had. Met dit weer hadden we dan gezellig samen op de bank kunnen liggen. Onder een warme deken naast de kachel. Spelletjes spelen en warme chocolademelk drinken…. “Moe!” Hoor ik ineens. Ik stond op. Het was de koe! Ik stond op en liep naar hem toe. Het was nu licht. Ik kon hem nu beter zien als gister. Hij had een lange, bruine vacht met krulletjes. Op zijn hoofd zaten twee grote hoorns. Ik aaide hem over zijn neus. Ik mocht eigenlijk niet meer met hem praten, maar toch deed ik het. “En wat kom jij hier weer doen? Heb je geen andere dingetjes om te doen?” Vroeg ik. “Moe!” Riep de koe. “Waarom ben jij buiten? Er is nog een wc die moet worden gepoetst!” Riep mevrouw Porter. “Doei doei. Ik zie je nog wel een keer denk ik.” Fluisterde ik. Ze had me net toegeschreeuwd dat ik naar buiten moest. Die vrouw weet ook echt niet wat ze wil. Ik ging naar binnen. Op naar de keuken, want daar was de poetskast. En daar, stonden heel toevallig ook Edit en Larissa. Toen ik kwam deden ze de kast snel dicht. Ik pakte de poets spullen en ging naar de wc. „Succes met poetsen!” Riep Edit. “Spray maar lekker veel poetsmiddel op de wc!” Riep Larissa. Ze giechelde samen. Ze dachten echt dat ze geweldig waren, omdat ik 12 ben en hun 13. Die twee zijn echt gestoord. Toen ik op de wc was, zag ik pas hoe goor dat ding eigenlijk was. Het stonk er zo erg. Ik had het gevoel dat mijn neus zou afsterven van die geur. Niet normaal. Die was echt een eeuw niet gepoetst of zo. En mevrouw Porter is zelf te lui om dat te doen. Luie zak dat ze is. Met mijn neus dicht pakte ik een spons, een doekje en de wc borstel. Ik sprayde wat poetsmiddel in de wc en op de rand van de wc. Het was bruin. Apart kleurtje voor poetsmiddel. Ik schrobde met de spons de binnenkant van de wc. Het werd er niet echt schoner op. Het leek wel op diarree. Ik spoelde door. Het begon ineens heel veel te schuimen. Er kwam een soort schuim blob uit de wc. Ik zette een stap achteruit. Het leek een monster dat me wou aanvallen. Ik rende het hok uit en deed de deur dicht. Dit moest mevrouw Porter zien. Edit en Larissa zullen boeten! Ik haalde mevrouw Porter. “Als dit weer een van je onzin praatjes is, dan heb je een groot probleem!” Riep ze.

Toen we bij de wc waren, keek ze me eerst strak aan. Ze opende de deur. Het hok zat vol schuim. Helemaal onder. Het kwam allemaal op mevrouw Porter terecht. “AAAAA!” gilde ze. Ik moest lachen. Voor de eerste keer in twee maanden of zo. Want hier valt nooit wat te lachen. “Wat heb jij gebruikt om mee schoon te maken!” Riep ze. Ik pakte mijn spullen die naast de wc deur lagen. “Dit mevrouw. Ik heb alles gepakt uit de poetskast.” Zei ik. “Wat zit er in die ples poetsmiddel?!” Ze hield het voor mijn gezicht. “mmmmm even denken… Wat zit er ook al weer in een ples poetsmiddel? Ik denk pannenkoekendeeg!” Riep ik. “Ik heb hem gepakt uit de poetskast! Dan zit daar toch poetsmiddel in!” Riep ik. “Dit is geen poetsmiddel! Jij gaat mij nu vertellen wat er in deze fles zit!” Schreeuwde ze in mijn gezicht. Ze sloeg me. “Ik weet het niet! Ik heb het uit de poetskast gepakt!” Riep ik. Toen kwam Larissa toevallig om het hoekje kijken. “Misschien heeft ze er zelf wat ingestopt.” Zei ze. “Heb jij er wat ingestopt?!” Schreeuwde mevrouw Porter. “Nee natuurlijk niet!” Ze duwde me aan de kant en zocht door mijn poetsspullen. Uit de emmer haalde ze een potje. In het potje zat hetzelfde spul als in de poetsfles. “En wat is dit dan?! Oprotten! Nu! Achterlijk kind!” Riep ze. Ze stuurde me naar mijn kamer. “Ik kom dadelijk met jouw straf naar boven!” Riep ze.

Ik zat op mijn bed en keek uit het raam. Ik zag de koe grazen in het weiland. Was ik maar zo vrij. Om verder te denken was geen tijd, want mevrouw Porter stroomde binnen met haar tak. “Handen hier!” Riep ze. “Ik heb dat niet gedaan! Dat deed Larissa waarschijnlijk! Waarom komt ze zich er anders mee bemoeien?!” Riep ik. “Altijd anderen de schuld geven he?! Zodat je er zlef mee weg komt!” Riep mevrouw Porter en ze sloeg met de takken in mijn zij. Mijn snee zat daar nog, dus ik schreeuwde het uit van de pijn. Toen mevrouw Porter weg was, deed ze mijn deur op slot. Ik mocht de kamer niet uit. Mijn snee was weer open gegaan. Het bloed stroomde uit de wond. Ik ging liggen, want zitten deed te veel pijn.

De volgende dag mocht ik niet eten. Vandaag was het donderdag. Morgen kwam het nieuwe meisje. Mijn laatste dag. Daar moest ik dan maar iets van maken. Ik waste eerst af. Daarna liep ik naar de kamer van Larissa. Ik klopte aan. Ze deed open. “Wat moet je.” Zei ze. Ik ging haar kamer binnen. “Stop, blijf buiten. Je mag hier niet komen!” Riep ze. Ik sloeg haar in haar gezicht. Ze wou me terug slaan maar ik ontweek. Ik trapte haar in haar buik en ze viel met haar hoofd tegen de deur. Ik wou gaan, maar ze liet me struikelen. Ik maakte een vuist van mijn handen en sloeg haar in haar achterlijk lelijke gezicht. Ik legde haar op haar bed, zodat niemand zou denken dat ik haar knok out had geslagen. Ik liep naar buiten. Op naar de volgende kamer.

Ik klopte aan bij Edit. Ze opende de deur. Ik duwde haar naar binnen en deed de deur dicht. Ze duwde me tegen de muur. “Wat kom jij hier naar binnen?! Rot op!” Ik sloeg haar in haar gezicht, ontweek haar trap en trapte in haar rug, waardoor ze met haar hoofd tegen de punt van de muur aan kwam. Ook Edit legde ik op haar bed. Opgeruimd staat netjes. Ik ging naar beneden. Het kon me even niet schelen wat mevrouw Porter vond of niet. Ik ging naar buiten. Ik wachte en wachte. En ja hoor, daar kwam de koe al aanlopen. “Jij komt altijd wanneer ik er ben he?” Zei ik. Ik aaide hem over zijn snuit. “Misschien heb je een naam nodig.” “Moe!” Riep de koe. “Wat dacht je van Olaf?” “Moe!” Riep de koe en hij draaide een rondje. “Hallo Olaf.” Zei ik terwijl ik hem over zijn snuit aaide. Mijn buik knorde. Ik had zo veel honger. De koe ging weg. Jammer. Ik had nog wel even bij hem willen blijven. Ik liep naar binnen. “Moe!” Hoorde ik. Ik draaide me om. Olaf was er weer. Met een appel in zijn mond. Hij deed zijn snuit omhoog en gooide de appel over het hek een. Ik kon hem net op tijd vangen. Ik liep naar de koe en aaide hem. “Dankje! Je bent geweldig!” Zei ik tegen hem. Ik nam een hap. Verderop in het weiland zag ik een appelboom staan. “Slimmerik.” Zei ik tegen Olaf.

“Is dat beest nou nog niet weg?!” Riep mevrouw Porter. “Geef die appel!” Ze rukte de appel uit mijn handen en gooide hem ver weg over het hek. Ze duwde me tegen de muur en pakte haar tazer. Ze richtte hem op de koe. “Nee niet doen! Hij weet toch niet dat hij hier niet mag komen!” Riep ik. Ze richtte de tazer op mij. “Moe!” Riep de koe en hij trapte met zijn achterpoten tegen het hek. Het hek boog schuin. “Vernieler!” Riep mevrouw Porter. Ze schoot op de koe. “Nee!” Riep ik. Ze schoot nog een keer. “Stop!” Riep ik. En toen schoot ze op mij. Ik voelde weer die pijnlijke steek door mijn lichaam. Ik viel neer op de grond. Mevrouw Porter lachte en ging naar binnen.

Ik werd wakker. Olaf lag noch steeds roerloos op de grond. Ik liep naar hem toe. Ik aaide hem over zijn vacht. “Rustig Ollie, alles komt goed.” Fluisterde ik tegen hem. Hij deed zijn hoofd omhoog. “Die vrouw is niet oké. Ze schoot ook op mij. Gaat alles goed?” Fluisterde ik. “Moe!” Zei de koe. Hij stond wiebelig op. Ik aaide hem over zijn neus. “Ga maar, voordat die boze heks weer komt.” Zei ik. Olaf liep langzaam weg. “Moe!” Riep hij nog. “Dat hoorde ik!” Zei mevrouw Porter. “Weet je, ik zat te denken dat je vandaag misschien al wil sterven! Je zorgt alleen maar voor overlast! Als ik je dood, heeft niemand meer last van je en dan is de wereld een stuk mooier.” Ze trok me mee. “Nee! Niet doen! Niet doen! Laat me los!” Riep ik. “Moe!” Olaf stond tegen het hek aan te beuken. Het hek viel om. Op mevrouw Porter. “Auw! Laat me hier uit!” Riep ze. Ik rende naar Olaf. “Dankje Ollie.” Hij rende naar een grote kei en wees ernaar met zijn snoet. “Moet ik er op staan?” Vroeg ik. “Moe!” Riep de koe. Ik ging op de steen staan en hij kwam naast me staan. “Wacht… Mag ik op je rug?!” Vroeg ik blij. Olaf draaide een rondje. “Moe!” ik klom op zijn rug. Mevrouw Porter kwam aanrennen. “Wacht! De tas van mijn moeder!” Riep ik. Olaf rende naar de voordeur van het weeshuis en zette me daar af. “Bewaak jij de boel hier maar.” Zei ik. Ik ramde aan de deur maar ik kreeg hem niet open. Ik wou door het kattenluikje gaan, maar toen kwam Olaf in actie. Hij trapte met zijn achterpoten de voordeur er uit. “Dankje Olaf. Ik ben zo terug!” Zei ik tegen hem. Ik rende naar boven. Naar de zolder. Ik pakte mijn tas. Ik ging er zo snel mogelijk vandoor. Eerst nog een dingetje…. Ik ging naar de kamer van Edit en deed hem op slot. Bij Larissa deed ik hetzelfde. Dat hadden ze vroeger altijd bij mij gedaan. Ik rende naar beneden. Naar de voordeur die er niet meer was. Ik wou naar buiten rennen, maar van de zijkant kwam mevrouw Porter aanrennen. Ze blokkeerde de deur. Ze hield haar tazer in mijn richting. Toen kwam Olaf en hij beukte haar met zijn hoofd en daarna trapte hij haar tegen de muur aan. Ik en Olaf rende weg. Tijdens het rennen pakte ik de hoorns van Olaf en trok me omhoog, waardoor ik op zijn rug kwam. We rende door het weiland. We kwamen uit in het bos. Olaf liep netjes over het pad. Ik keek mijn ogen uit. Het was herfst. Overal lagen gekleurde blaadjes op de grond. De bomen gingen van groen over in geel en oranje. Op de grond lagen allemaal kleine eikeltjes, kastanjes en gekleurde herfst blaadjes. Ik ging liggen op mijn rug. Olaf zijn oppervlak was even groot als een eenpersoons bed. Ik keek omhoog naar de gekleurde bomen en de wolken in de lucht. Ik was vrij. Uiteindelijk kwamen we bij een mega groot weiland uit. Er stonden appelbomen. Olaf liep naar de boom. Ik ging staan en kwam net aan twee appeltjes. Olaf ging liggen naast de boom. Ik gaf hem een appel en aaide hem over zijn snuit. Ik ging naast hem liggen, met mijn hoofd op zijn zij. Hij was zo zacht. Ik nam een hap van mijn appel. Dit is het einde. Het einde van het weeshuis. En het is een nieuw begin. Een nieuw begin met Olaf. Terwijl ik naar de lucht keek, dacht ik na. Ik kon met Olaf de wereld rond. Ik kon opzoek gaan naar dorpjes en mensen leren kennen. Het was een lange dag. Ik ging plat op mijn buik liggen op de rug van Olaf. Dit was de mooiste dag van mijn leven. Olaf stond op. “Waar gaan we heen?” Vroeg ik, maar hij reageerde niet. Hij rende door het weiland naar een heuvel. In die heuvel zat een ingang. Het was een kleine ingang, dus ik stapte af. Olaf liep naar binnen en ik volgde hem. Het was een grot. Met mooie gaten waar het licht doorheen scheen. Hier zaten we veilig binnen. Het begon weer te regenen. Ik klom weer op Olaf. Olaf viel al langzaam in slaap. Ik keek naar het weiland. Naar de bomen die waaien in de wind en naar de vogeltjes die vrij rondvlogen. En ik? Ik lag op de rug van Olaf, te genieten van het moment en de vrijheid die ik nu had.