Interview met Keetje Mans
In haar tentoonstelling 'Ride the Range (and Never Worry) in Your Humble Abode' bij SCHUNCK verkent Keetje Mans de grens tussen schilderkunst en sculptuur. In dit gesprek met SCHUNCK-curator Cynthia Jordens vertelt ze over haar fascinatie voor imperfectie, theatrale werelden en de magie van tussenruimtes.
Keetje, in je tentoonstelling 'Ride the Range (and Never Worry) in Your Humble Abode' toon je nieuwe werken die je ‘driedimensionale schilderijen’ noemt. Hoe was het voor jou om de stap te zetten naar het maken van driedimensionaal werk?
Ik dacht aanvankelijk dat de stap van twee- naar driedimensionaal werk groter zou zijn. Voordat ik met mijn nieuwe werk begon, heb ik goed gekeken naar de figuurlijke elementen in mijn eerdere schilderijen en tekeningen. Vooral naar elementen die ook echt een object konden worden. Daar ben ik mee gaan spelen. Ik heb veel geboetseerd en gekleid en tot mijn verrassing ligt dat qua gevoel en sfeer dicht bij mijn manier van schilderen. Mijn penseelstreken zijn ook vaak dik en wat kleiig. Ik noem mijn nieuwe, ruimtelijke werken ‘driedimensionale schilderijen’, maar er zitten ook figuratieve elementen van keramiek en hout in verwerkt, waardoor het misschien meer op een installatie gaat lijken.
In je nieuwe driedimensionale werk Pour une Courageuse Fillette (2025) zien we lichaamloze voeten met bontgelakte teennagels, een borstbeeldje met een grote strik en klompen in de vorm van een donkere ravenkop rondom een haard. Er hangt een bezwerende sfeer waarin objecten en figuren, levend en levenloos, een associatieve of narratieve verbinding aangaan. Hoe creëer je die verbinding tussen de verschillende elementen?
Mijn beeldtaal is ontstaan door intuïtief te tekenen en vervolgens figuren, objecten, patronen en soms typografie met elkaar te verbinden. De onderlinge associaties ontstaan deels vanzelf, gewoon door de elementen bij elkaar te plaatsen. Maar dat gebeurt niet zomaar. Ik zoek altijd naar dualiteiten. De raven clogs zijn bijvoorbeeld nieuw in mijn werk. Ze ogen misschien wat duister, maar doordat ze de vorm van klompjes hebben, vind ik ze ook grappig. Hetzelfde geldt voor de lichaamloze voeten met gekleurde teennagels. Ik hou ervan om het alledaagse te mixen met het groteske, het feestelijke met het macabere, en het huiselijke met het fantastische. Die ontregelende en bevreemdende combinaties creëren niet alleen spanning, maar trekken de voorstelling ook een beetje uit het verband en laten zo een verhaal ontstaan.
Patronen en stofuitdrukkingen spelen een belangrijke rol in je werk. Sinds 2022 zien we een opvallend zwart-wit patroon terug, bijvoorbeeld bij de vrouwelijke ruiters in je serie Shieldmaidens, in de kleding van figuren in je schilderijen en muurschildering bij de Kunstacademie Maastricht, en nu ook in je nieuwe driedimensionale werken. Wat betekent dit patroon voor jou?
Het patroon verscheen eerst als rood-witte variant in mijn tekeningen, zoals in Mumcloud (2022). Ik was net moeder geworden en probeerde in een vrij abstracte tekening mijn ervaring van het moederschap uit te drukken. De structuur deed me denken aan planten of aders en voelde warm en voedend. In mijn latere werk veranderde het patroon geleidelijk in zwart-wit. Misschien is het zelfs een soort signatuur geworden. Wat ik zo boeiend vind, is dat het verbindend werkt—figuren lijken in elkaar over te lopen doordat ze kleding dragen met hetzelfde patroon—maar tegelijk ook iets vervreemdends heeft.
Wat zijn je inspiratiebronnen? Waar kijk je graag naar?
Mijn inspiratie komt uit een mix van films, kunst en boeken. Ik hou bijvoorbeeld van de schilderijen van Ithell Colquhoun en Leonora Carrington, maar ik heb ook veel gekeken naar Georgia O’Keeffe, Édouard Manet en Henri de Toulouse-Lautrec. Mijn favoriete kunstboeken zijn verzamelwerken van autodidacten en bijvoorbeeld een oud boek over Duitse volkskunst. De horrorroman Lost Souls van Poppy Z. Brite, die zich afspeelt in New Orleans, is een absolute favoriet. Ik hou ook van de serie American Horror Story, vooral het derde seizoen dat zich eveneens in New Orleans afspeelt. Die stad fascineert me: een eclectische mix van culturen en tradities die terugkomt in het eten, de muziek én de vreemde, verwrongen sfeer die er heerst.
Je noemt je beeldtaal bewust ‘onaf’, omdat perfectie je werk juist oninteressant zou maken. Is die imperfectie ook een manier om een bepaalde essentie te raken die je met perfectie niet kunt bereiken?
Ik heb ontdekt dat ik door imperfecties meer gevoel, of juist een ander gevoel, in een object of figuur kan leggen. Een werk begint voor mij pas te leven als het beeld niet klopt met de werkelijkheid. Iets heel mooi tekenen vind ik niet interessant; het moet een beetje eigenzinnig of popperig zijn. Door bijvoorbeeld iets macabers op een imperfecte manier te schilderen, kan iets zwaars juist lichter worden. En andersom. Ik bewonder kunstenaars zoals Rose Wylie, Jean Brusselmans en Hiroshi Sugito; ik herken bij hen hetzelfde zoeken naar imperfectie. Met mijn werk probeer ik - onder andere via het imperfecte - iets essentieels te raken, maar meestal lukt het net niet. Dat geeft niet; misschien wil ik dat ook niet, want het najagen ervan is belangrijker. Mijn werk moet bewust een beetje vaag en onaf zijn.
Je werk speelt zich vaak af op een soort podium. We zien gordijnen en stoffen die verhullen of juist onthullen, met taferelen vol hoofdrolspelers en figuranten. Voor je tentoonstelling bij SCHUNCK heb je decorstukken gemaakt. Wat fascineert je aan het theatrale, en welke rol speelt het in je werk?
Ik vind het mooi dat een theaterstuk een geconcentreerde vertelling van het leven is. Het voelt als een intieme ruimte waarin je tijdelijk stilstaat bij een gevoel of gebeurtenis. Misschien creëer ik zelf ook zo’n verdichte leef- of beleefruimte, als een privéwereld op een podium. Ik speel graag met voor- en achtergrond, het verdwijnen en verschijnen van objecten, figuren of typografische elementen. In een recent schilderij staat bijvoorbeeld het hoofd van een meisje buiten het kader. In een ander werk verdwijnt of verschijnt een glazen karaf tegen een bloemig behang. En hetzelfde gebeurt in Pour une Courageuse Fillette (2025) met speelgoedblokjes op het geblokte patroon van een vloer.
Uit je werk spreekt een fascinatie voor het weergeven van een ‘tussenruimte’ of ‘tussenmoment’. Wat betekenen die voor jou en waarmee worden ze gevuld?
Mijn werkproces is intuïtief. Het begint met een idee dat gaandeweg transformeert en zo een gelaagdheid krijgt. Daaruit ontstaat een soort tussengebied - een twilight of droomwereld - waarin onbepaaldheid heerst. Die ‘tussenruimte’ toont een grijs gebied: niet goed of slecht, maar impliciet en onbegrensd. Een schilderij klopt voor mij pas als het overhelt naar die andere wereld, als het tussengebied voelbaar is. Pas dan stop ik met schilderen.