Mijnverleden dat generaties verbindt
Een vergeten doos met familiepapieren brengt Jop Vermeesch op het spoor van een verborgen mijnverleden dat reikt van Heerlen tot Sawahlunto in Indonesië. Zijn persoonlijke zoektocht laat zien hoe koloniale geschiedenis, migratie en identiteit generaties lang doorwerken.
Soms brengt het toeval ons dichter bij ons eigen verhaal. Zo werd Heerlenaar Jop Vermeesch gebeld door een kleinkind van zijn oma Mien: of hij een doos met oude documenten over zijn opa wilde komen ophalen. Afwijzen kon hij niet. Waar de vergeelde documenten en zwart-witfoto’s aanvankelijk weinig voor Jop betekenden, zag zijn vader Emile Vermeesch er onmiddellijk meer in: hij herkende gezichten en kon officiële papieren duiden met zijn eigen jeugdherinneringen. Op foto’s zien ze hoe Emile’s familie, recentelijk overgekomen uit het toenmalige Nederlands-Indië, haar best deed om de Nederlandse gebruiken over te nemen en binnen de sociaal opgelegde verwachtingen voor de lens te verschijnen. Een schijnbaar harmonieus beeld van Nederlandse integratie in een rijtjeswoning, kinderen braaf naast elkaar op de bank. Tussen de papieren vinden ze echter ook brieven van jeugdzorg en de belastingdienst, die duiden op familieproblematiek en ontberingen.
De inhoud van de doos bleef lange tijd onaangeroerd, totdat Jop een uitnodiging kreeg voor een panelgesprek bij Dansen op de Mijnen in het Parkstad Limburg Theater in 2023. De avond stond in het teken van de toekomst van de regio, met oog voor de geschiedenis die eraan voorafging. Als danschoreograaf en medeoprichter van Kool Cult zet Jop zich in voor jonge mensen en de hiphopcultuur, maar die herkende hij die avond niet in het publiek. ‘Er zaten geen mensen van kleur, van gemengde afkomst of met een immigratieachtergrond. Kijkend naar mijn eigen gemeenschap bedacht ik me dat als je bezig bent met integreren en het verwerken van oorlogstrauma’s in een land waar je niet vandaan komt, als je denkt aan de toekomst van je familie en hard werkt om overtochtkrediet terug te betalen aan de overheid, dan heb je geen tijd om ook na te denken over hoe de stad waar je woont zich zou moeten ontwikkelen’, reflecteert Jop. ‘En die positie is iets dat ook in huidige generaties nog steeds doorwerkt.’
Tussen generaties: zwijgen, zoeken, begrijpen
De zoektocht naar wie je bent en waarom, geeft volgens hem juist toegang tot een dieper begrip van wat je in het heden en de toekomst anders wilt. Daarbij ziet Jop het typische verschil tussen generaties. Hij was de eerste in zijn familie die zo expliciet op onderzoek ging naar zijn eigen geschiedenis. Zijn vader Emile omschrijft het als ‘beelden maken en beelden vervormen door generaties heen’. De eerste generatie Indo-Europeanen is getraumatiseerd en zwijgt. De tweede generatie krijgt weinig of niets te horen en raakt in die stilte vervreemd van haar eigen geschiedenis. Deze generatie identificeert zich niet met het traumatische verleden, maar voelt ook geen aansluiting met haar huidige omgeving. Misschien is het aan de derde generatie – mensen zoals Jop – om de ruimte te vinden om vragen te stellen. ‘Ik heb niet gezwegen tegen mijn kinderen. Zij weten alles, en dat was een bewuste keuze. Ik wil dat we samen naar al die beelden van de geschiedenis kunnen kijken’, stelt Emile.
Jop en Emile Vermeesch
Het zeer persoonlijke onderzoek dat Jop vervolgens organiseerde in het kader van een samenwerkingsproject met SCHUNCK sluit aan bij zijn visie op de stad. ‘Om bij te dragen aan een verbetering van de stad, moet ik de stad beter begrijpen, en daarbij ook mezelf beter begrijpen’, zegt hij. Hij wil nuance aanbrengen in overkoepelende verhalen en het persoonlijke in het politieke belichten. Zo horen we steeds verhalen over de koempels, de jongens, de mijnwerkers. Foto’s en illustraties tonen mannen met kolenstof op hun gezicht en lampen op hun helm, altijd hardwerkend en eensgezind. Op deze afbeeldingen zijn vooral witte Nederlandse mannen te zien, terwijl in Heerlen ook veel arbeiders met een Molukse, Marokkaanse, Indische of Italiaanse achtergrond woonden. Nog los van de koempels die ver van huis hun voorgangers waren en die niet op de bekende foto’s voorkomen. Het beeld dat al deze voorgangers harmonieus samenwerkten in de mijnen, dat het zwaar werk was, maar hen een harde werkmentaliteit bijbracht, verdient nuance. Dat idealistische beeld verhult namelijk de enorme impact van het Nederlandse kolonialisme op het leven van deze gezinnen, en hoe die effecten tot op vandaag doorwerken.
Het spoor naar Sawahlunto
De zoektocht naar een genuanceerder beeld van hun verleden leidt Jop en Emile naar het verhaal van Emile’s opa Henri Petrus Vermeesch, die rond 1931 werkte in de mijnen van Sawahlunto, een stad in West-Sumatra, Indonesië. ‘We kennen de verhalen over hoe de mijnwerkers hier in Nederland werden behandeld, maar ook de dagelijkse realiteit van de arbeiders in Indonesië was schrijnend’, zegt Jop. Langzaam ontdekken ze een verband tussen de familiegeschiedenis in Indonesië en de latere ervaringen van hun eigen familie in Nederland. Slot Schaesberg vormde niet toevallig het decor van dit gesprek, op korte afstand van de Pieter Breughelstraat in Meezenbroek waar Emile opgroeide. Het is een plek waar herinneringen en erfgoed elkaar raken: het kleine en het grote verweven. Voor Jop roept het beelden op van ochtenden aan de vijver, vissend met zijn opa Gerard ‘Ardy’ Vermeesch, momenten van stilte en gedeelde tijd die zeldzaam, maar bepalend waren. Van hun gevangen buit maakten ze Padang Pindang Ikan, een rijke gele viscurry uit Sumatra. Emile vond er de vrijheid om te schaatsen en te spelen, een tijdelijke ontsnapping aan de thuissituatie. Het kasteel werd zo een gedeeld terrein, een plek waar spanning oploste in de natuur en de buitenlucht. Momenteel wordt de omgeving heraangelegd, met oog op nieuwe bezoekers: wandelaars, hardlopers en jongeren die hun zomeravonden hier willen beleven.
Voor het grotere verhaal ging Jop, samen met fotografen Lara Gasparotto en Jonathan Widdershoven en geluidskunstenaar Gert-Jan ‘Stip’ van Stiphout op reis naar Indonesië: via Jakarta, door Padang, op weg naar Sawahlunto. Daar bleek de overgrootvader van Jop elektricien in de Ombilinmijn te zijn geweest, een detail dat lange tijd verborgen bleef in de familiegeschiedenis. Sawahlunto werd volledig aangelegd met economische doeleinden voor ogen, midden in de jungle. De spoorlijn die Sawahlunto met de havenstad Padang verbond werd aangelegd tussen 1887 en 1891 en is ondanks de enorme inspanning om de infrastructuur te bouwen niet meer in gebruik. Bij aankomst in Sawahlunto herkende Jop op een voormalig cultureel centrum een mijnbouwlogo met beitel en hamer, voorzien van de traditionele mijnwerkersgroet ‘Glückauf’. Dit symbool associeerde hij meteen met de Oranje-Nassaumijn in Heerlen, waar het ook veelvuldig voorkwam. Het roept de vraag op: hoe hebben dergelijke symbolen deze lange reis afgelegd aan het einde van de negentiende eeuw?
Kettingmensen
Voor Jop is het verband tussen Heerlen en Sawahlunto, en zijn interesse in de toekomst van deze plaatsen, duidelijk, maar voor de lokale gemeenschap was dit minder vanzelfsprekend. Om de vraag ‘wat moeten deze toeristen hier?’ te beantwoorden, die hij in de blikken van de inwoners opmerkte, bracht hij een foto mee: een familieportret uit Sawahlunto. Jop gebruikte de foto als sleutel en vroeg tijdens gesprekken: waar is dit? Het bleek het inmiddels afgebrande culturele centrum. De foto gaf hem meer toegang tot de verhalen van de lokale bevolking dan via toeristenbalies, waar iedereen dezelfde antwoorden krijgt die door de overheid zijn bepaald. Tijdens de gesprekken leerde Jop het begrip ‘orang rantai’ kennen: kettingmensen. De koloniale Nederlandse bezetting bracht gevangenen – vaak politieke gevangenen – uit heel Indonesië naar de Ombilinmijn als goedkope arbeidskrachten. Ze werden aan kettingen vastgemaakt en gedwongen te werken in de gevaarlijkste mijn van de koloniale tijd. De kettingen moesten ontsnappingen voorkomen en begeleidden de gevangenen van hun slaapplek naar de mijn en weer terug.
In 1892 geopend en in 2002 gesloten wegens een afnemende kolenvoorraad, ontving de Ombilinmijn in 2019 de status van UNESCO-werelderfgoed. Deze erkenning benadrukt het innovatieve en efficiënte systeem van deze mijn en de verwerking en het transport rondom; uniek in zijn soort en de eerste mijn in Zuidoost-Azië die banden had met Europa. De Ombilinmijn was echter ook de meest bloederige en onethische mijn uit de koloniale periode. Deze mijn is een voorbeeld van hoe economische belangen in de koloniale tijd het humanitaire overstegen. Tegenwoordig gebruikt de Indonesische overheid de erfgoedstatus van het complex om te investeren in de regio: startende ondernemers, fruitgaarden, beginnend toerisme en lokale initiatieven krijgen zo een impuls. Hier, in de Oostelijke Mijnstreek, sloot de laatste mijn in 1974, zonder erfgoedstatus en zonder concrete locaties voor herinnering. Historici zoals Margaret Leidelmeijer leggen de feitelijke link van deze regio met Sawahlunto. Ingenieurs uit Nederland deden in Sumatra ervaring op met spooraanleg en mijn-exploitatie die hen later van pas kwam in Zuid-Limburg. De arbeiders die werkten aan de spoorverbindingen en in het mijnbedrijf brachten die kennis mee naar Nederland en Zuid-Afrika, toen ze Indië moesten verlaten.
Niet-tastbaar erfgoed
Tijdens hun gezamenlijke reis naar Sawahlunto legde Jonathan Widdershoven de reis vast in portretten van gesprekspartners, terwijl Lara Gasparotto zich liet inspireren door de weelderige natuur in de regio en de spaarzame sporen van een industrieel verleden. In de tentoonstelling komen deze beelden samen met de verhalen die Jop verzamelde. Het gaat de curator en kunstenaars daarbij niet om het simpelweg verklaren van verbanden, maar om het ervaren ervan. Via persoonlijke verhalen willen zij een tegenwicht bieden aan de verharding van de huidige samenleving.
De gemeenschappen van beide regio's – Sawahlunto en Heerlen – tonen een verlangen om bij te dragen aan een betere toekomst. Misschien geven de beelden uit Sawahlunto een voorbeeld van hoe mensen elkaar op weg kunnen helpen, zonder te wachten op officiële goedkeuring of erkenning door de overheid. In Heerlen, waar fysieke overblijfselen van de mijnsites ontbreken, kan het niet-tastbare erfgoed van nu centraal staan, suggereren Jop en Emile; de persoonlijke verhalen die in elke familie aanwezig zijn. ‘Er is behoefte aan herdenkingen en vieringen die meerdere perspectieven erkennen, zodat iedereen die noodgedwongen het land van herkomst heeft moeten verlaten, zich kan herkennen. Erfgoed gaat niet alleen over jezelf, maar ook over onze gedeelde geschiedenis – en het zichtbaar maken van die verhalen, in beeld en in woorden, is cruciaal.’
Interview en tekst: Helena Julian